Water aan de lippen

Dankzij een stapel adviesrapporten weet Nederland dat de wetenschap het water aan de lippen staat. Structurele onderfinanciering heeft voor een vergaande versobering van onderzoek in het algemeen en vrije ruimte in het bijzonder gezorgd. Toch lijkt een financiële injectie alleen niet de oplossing.

Waterflesje met rietjes
Beeld: Eline van Strien

Tekst: Arno van ’t Hoog

Onderfinanciering is misschien geen beeldende term. ‘Maar als je lang genoeg op de universiteit meeloopt, kun je je er genoeg bij voorstellen’, zegt chemicus Bert Weckhuysen, hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Toen hij rond 2000 in Utrecht begon, was het aantal scheikundestudenten relatief laag. Dat gold ook voor de onderwijslast. ‘Ik kon direct bij mijn start met een persoonlijk budget uit de eerste geldstroom twee aio’s aanstellen voor ongebonden onderzoek.’ In de loop der jaren heeft hij die hele omkadering weggegeten zien worden. Het budget voor aio’s werd wegbezuinigd, terwijl de andere taken zoals onderwijs en valorisatie groeiden.

Post-Vici-syndroom 

‘Tegenwoordig krijgt jong talent bij wijze van spreken een bureau, een stoel, wat labruimte en de rest moeten ze zelf zien te regelen’, zegt Weckhuysen. Daarnaast is er het post-Vici-syndroom: met grants bouwen wetenschappers een zeer succesvolle groep op, die uiteenvalt als vervolgaanvragen niet worden gehonoreerd. ‘Onderzoekers hebben een droom en die moeten ze kunnen uitbouwen. Dat betekent dat je in verschillende fasen van je carrière de middelen moet hebben om daar richting aan te geven.’

Nauwelijks onderzoek doen

Weckhuysen was voorzitter van een KNAW-commissie die de rapporten Evenwicht in het wetenschapssysteem en Het rolling-grantfonds publiceer-de. Hij sprak daarvoor alle geledingen van de academische gemeenschap. ‘Dat leverde een unieke inkijk op. Ik heb als bèta een crash course gekregen.’ Bij studentrijke opleidingen in de alfa- en gamma-hoek zien wetenschappers maar één oplossing: onderwijs geven en nauwelijks onderzoek doen. De enige weg – zeggen onderzoekers letterlijk – om voldoende onder-zoektijd te hebben, is het verkrijgen van een Veni-, Vidi- of Vici-beurs. Want dat levert een sterkere onderhandelingspositie met de faculteit op. ‘Een gekke situatie, want je moet iets extern verwerven wat de facto hoort bij een universitaire aanstelling.’

 

Rietjes aan kleine plasjes water

Honoreringskans omhoog 

De commissie Weckhuysen adviseert veel meer budget voor ongebonden onderzoek. De balans tussen ongebonden en strategisch onderzoek moet terug in evenwicht worden gebracht. Daarbij zijn twee problemen op te lossen: de financiering op de universiteiten én bij NWO. ‘Schuiven met posten van vijftig of honderd miljoen is niet de oplossing. Het gaat om een serieuze correctie op meerdere fronten tegelijkertijd. Als je slechts aan één knopje draait, verplaats je het probleem alleen maar.’

Bij NWO ligt volgens de commissie Weckhuysen de verhouding tussen thematisch of strategisch onderzoek en vrij ongebonden onderzoek rond de twee staat tot een. De commissie pleit voor honderden miljoenen extra voor ongebonden projectvoorstellen, waarin indieners zelf mogen bepalen wat en hoe ze onderzoeken. ‘De honoreringskans bij NWO moet omhoog richting vijfentwintig à dertig procent. Dat betekent een serieuze injectie in de vrije competitie.’

Faire verhouding

Aan de universiteitskant is ook het nodige werk te verrichten, volgens Weckhuysen. ‘Er moet rust in het systeem komen, anders kun je de problemen niet oplossen door meer geld te verdelen via NWO.’ Al jaren wordt er breed geklaagd over een mismatch tussen het aantal studenten en de basisfinanciering van de universiteit. Met als gevolg dat er meer geld naar de onderwijsbekostiging gaat en minder naar de onderzoekscomponent. ‘Er is geen faire verhouding meer tussen de drie taken van een hoogleraar of docent: onderzoek, onderwijs en valorisatie, zoals outreach.’

Het circus van aanvragen, is goed voor enkelen, terwijl het gros van de wetenschappers eronder lijdt

Remco Breuker

De oplossing ziet de commissie Weckhuysen in rolling grants voor UD’s, UHD’s en hoogleraren: een basisfinanciering in de orde van enkele honderdduizenden euro’s elke vijf jaar, vrij te besteden aan bijvoorbeeld de aanschaf van apparatuur of het aanstellen van postdocs en promovendi. Daarmee kunnen onderzoekers hun projectideeën vormgeven, zonder dat ze langs een extern loket moeten. ‘Zo’n grant zou je in principe moeten verdienen als je door de hoepel springt van een benoeming of bevordering, dus zonder ingewikkelde aanvragen en zware competitie. De beoordeling is aan de universiteit.’

Gedurfdere stappen 

Het Rathenau Instituut publiceerde in 2013 het rapport Talent Centraal over de invloed van Veni-, Vidi- en Vici-beurzen. Daarin werd gesignaleerd dat veel universiteiten hun personeelsbeleid uitbesteedden. ‘Ze wachten af wie een prestigieuze beurs ontvangt en die persoon krijgt een vast contract’, zegt Laurens Hessels, senior onderzoeker bij het Rathenau Instituut en de Universiteit Leiden. Hessels publiceerde dit jaar met collega’s over de effecten van excellentiefinanciering in Science and Public Policy. Ze vergelijken daarin systematisch onderzoeksgroepen die een prestigieuze NWO- of ERC-beurs binnenhalen met de ervaringen van minder fortuinlijke groepen. ‘We zien dat onderzoekers die meerdere excellentiebeurzen binnenslepen, gedurfdere stappen kunnen zetten, langere onderzoekslijnen kiezen of grootschaliger data verzamelen. Ze krijgen meer autonomie en een sterkere onderhandelingspositie binnen de universiteit.’ Daarnaast is het opvallend hoe prestigieus beurzen zijn. Het toekennen geeft direct iemands reputatie een boost, ruim voordat de beurs is besteed. Dat excellentie-financiering een toegangsticket is tot extra fondsen en samenwerking was bekend. ‘Maar het tempo waarmee dat gaat, heeft ons wel verrast.’

Middel en doel verwarren 

Een zekere mate van competitie in de wetenschap is niet verkeerd, volgens Hessels. ‘Maar het is goed om de neveneffecten in het oog te houden.’ Excellentie-financiering vertegenwoordigt ongeveer tien procent van het universitaire onderzoeksbudget, maar de invloed is bij alle groepen merkbaar. Het leidt bijvoorbeeld tot druk vanuit de universitaire leiding om een aanvraag in te dienen, ook als iemand eigenlijk niet gekwalificeerd is. De heersende opvatting van excellentie hangt samen met productiviteit, citaties en vermogen om financiering te verwerven. ‘Er zijn disciplines, groepen en onderzoekers die niet aan die criteria voldoen, maar toch belangrijk werk verrichten. Die moet je koesteren.’ Uit het onderzoek blijkt verder dat wetenschappers anticiperen op een beursaanvraag, bijvoorbeeld als postdocs de leeftijdgrens naderen voor een Vidi-aanvraag. Ze proberen artikelen te publiceren in bepaalde tijdschriften, om een jaar later meer kans te maken. ‘Dat kun je opvatten als een stimulans, maar je moet oppassen dat output voor een aanvraag niet belangrijker wordt dan inhoudelijke keuzes. Anders ga je middel en doel verwarren.’

Rendement promovendi

Kan het ophogen van de eerste geldstroom bij universiteiten de aanvraagdruk bij NWO verlagen? Volgens Hessels is dat niet met zekerheid te zeggen. ‘Als universiteiten meer budget krijgen om personeel aan te stellen, dan leveren promovendi het meeste rendement.

Beurzen zijn zo prestigieus, het toekennen geeft iemands reputatie een boost, ruim voordat de beurs is besteed

Laurens Hessels

Maar zo worden ook meer postdocs opgeleid die weer beurzen kunnen aanvragen. Het is een ingewikkelde puzzel. Meer geld naar NWO levert meer druk bij universiteiten door cofinanciering. Je kunt niet zomaar ergens extra geld toevoegen aan het systeem, je moet eerst de onderliggende mechanismen van bekostiging tegen het licht te houden.’

Vaste financieringsvoet

Remco Breuker, hoogleraar Korea-studies aan de Universiteit Leiden en een van de gezichten van WOinActie, denkt dat het circus van aanvragen goed is geweest voor enkelen, terwijl het gros van de wetenschappers er onder lijdt. ‘Competitie-denken getuigt van een romantische kijk op de wetenschap.’ Volgens hem ontstaat de ideale situatie – inclusief de verrassende, onverwachte inzichten – als elke wetenschapper voldoende ruimte krijgt om onderzoek te doen. Wetenschap bouwt voort op het werk van anderen en vooraf is niet bekend welke bouwstenen daarvoor belangrijk zijn. ‘Je kunt niet alles plannen en vastleggen. Maar dat idee gaat dwars in tegen de populaire filosofie van new public management die universiteiten beschouwt als een bedrijf.’ Een ideale verdeling tussen onderzoek en onderwijs is volgens Breuker zestig om veertig procent. Binnen de Leidse faculteit geesteswetenschappen is het onderzoekdeel contractueel vastgelegd op slechts twintig procent. ‘Maar in de praktijk haal je dat niet, zeker als je geen externe financiering hebt. Daarom ben ik voorstander van een grotere vaste financieringsvoet onder het onderzoek, met een grotere vrijheid voor de individuele wetenschapper. Die kan zelf kiezen om samen te werken en budget bij te leggen of het helemaal alleen te doen.’

Permanente baanonzekerheid

Breuker is met Rens Bod en Ingrid Robeyns auteur van 40 stellingen over wetenschap, waar naast onderfinanciering ook permanente baanonzekerheid bij jonge mensen, universitaire hiërarchie en sociale onveiligheid aan bod komen. ‘Collega’s met een vaste aanstelling en enige autonomie hebben de plicht zich daarover uit te spreken. Dat hoort bij je positie en bestuurlijke verantwoordelijkheid als hoogleraar. Tegelijkertijd, lang niet alle ellende die wetenschappers ondervinden, is met harde hand van bovenaf opgelegd. Veel veranderingen en bezuinigingen zijn met een schrikwekkend enthousiasme geïnternaliseerd en uitgevoerd. Mijn generatie heeft er een carrière aan te danken, maar we zullen moeten breken met de management-fictie van spreadsheets. Want die stelt de verkeerde prioriteiten.’

Bezuiniging via achterdeur

WOinActie ziet haar pleidooi voor meer financiering gesteund door een stevig rapport van PricewaterhouseCoopers, dat Universiteiten van Nederland heeft laten opstellen. Het rapport dat stelt dat er 1,1 miljard euro extra nodig is voor het wetenschappelijk onderwijs. Toch durft Breuker er niet op te rekenen dat dat bedrag er komt. Zo werd onlangs het Nationaal Programma Onderwijs aangekondigd, dat de noden van de coronacrisis moet lenigen. Het WO moet daarvoor 43 miljoen inleveren om de begroting rond te maken. ‘Als ambtenaren en politici dat een oplossing vinden, dan ben je ver van huis. Eerst wordt gedaan of er extra geld komt en via de achterdeur volgt een bezuiniging. Dit soort keuzes vernietigen het laatste restje vertrouwen.’ Mocht er geen extra geld bijkomen voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, dan zijn de universiteiten aan zet, volgens Breuker. ‘Dan moet je werken naar vermogen. Ik zou zeggen: voer een studentenstop in, stop met kostbare samen- werkingsverbanden, marketing en nieuwbouw. Dan maar terug naar de basis van onderzoek, onderwijs en valorisatie. Alleen het noodzakelijke en verder niets.’