Open is niet gratis

Onderaan de streep moet iemand betalen voor het publiceren van wetenschappelijke kennis. Maar wie? En zouden die kosten omlaag kunnen? ‘Het risico bestaat dat je de barrière om te lezen vervangt door een barrière om te publiceren.’

Opengeslagen boek met roze pagina's en bankbiljetvliegtuigje dat eroverheen vliegt
Tekst: Amanda Verdonk, beeld: Krista van der Niet

Open access maakt het mogelijk dat iedereen, leek of deskundige, de vruchten kan plukken van wetenschappelijk onderzoek. Gratis. Mensen gebruiken wetenschappelijke literatuur voor zelfstudie of hobby, ondernemers komen op innovatieve ideeën en patiënten vinden makkelijker nieuwe behandelmethodes of medicijnen. Universitaire bibliotheken moesten voorheen altijd dure abonnementen op peer reviewed tijdschriften afsluiten, die alleen voor eigen personeel en studenten beschikbaar waren. Maar in 2015 sloten de Nederlandse universitaire bibliotheken, onder leiding van Universiteiten van Nederland, voor het eerst deals met grote uitgeverijen over open access-voorwaarden. Onderzoekers die worden gefinancierd door Nederlandse onderzoeksinstellingen moeten in die tijdschriften hun artikelen open access kunnen publiceren, zonder extra kosten. Sinds begin dit jaar is open access publiceren van door NWO gefinancierd onderzoek zelfs verplicht.

Risico

Open access lijkt dus goed op gang te komen. Maar wie betaalt het? Voor de instelling van de auteur is open access publiceren namelijk lang niet altijd gratis. In plaats van abonnementsprijzen vragen veel uitgeverijen nu zogeheten article processing charges, APC’s. Die kosten zijn gemiddeld 2330 euro, maar kunnen oplopen tot 9500 euro, in het geval van bijvoorbeeld een blad als het prestigieuze Nature. ‘Het risico bestaat dat je de barrière om te lezen vervangt door een barrière om te publiceren’, zegt Bianca Kramer, vakspecialist bèta- en biomedische wetenschappen van de Universiteitsbibliotheek Utrecht.

Uiterst merkwaardige condities

De discussie over de prijs van wetenschappelijke publicaties woedt inmiddels al zo’n vijftien jaar. In 2006 stapte de gehele redactie van het wiskundetijdschrift Topology op, na maanden van vruchteloze onderhandelingen met uitgeverij Elsevier over abonnementsprijzen. Zes jaar later volgde een Elsevier-boycot, aangezwengeld door wiskundige Timothy Gowers. Duizenden onderzoekers spraken af hun onderzoek niet meer in een Elsevier-tijdschrift te publiceren. En in 2015 stapte het redactieteam van het taalkundige Elsevier-tijdschrift Lingua op. Johan Rooryck, destijds hoogleraar linguïstiek aan de Universiteit Leiden, was hoofdredacteur en zag het juridische contract door de jaren heen groeien van één tot 27 pagina’s. ‘Daarin stonden uiterst merkwaardige condities, bijvoorbeeld dat alle correspondentie en de lijst met beoordelaars eigendom waren van Elsevier.’

Ik zie een uitgever als een publication service provider, een dienstverlener

Wie bezit dit tijdschrift eigenlijk?

Dat zette Rooryck en zijn team aan het denken: wie bezit dit tijdschrift eigenlijk? ‘Wettelijk gezien is de titel van Elsevier, maar voor de wetenschappers is het een community. Zij zijn eigenlijk de intellectuele en morele eigenaren.’ Elsevier ging niet in op hun verzoek om open access te publiceren. Daarop nam de redactie ontslag en startte een nieuw tijdschrift: Glossa. Door een succesvolle campagne via sociale media is het de redactie gelukt om de taalkundige gemeenschap mee te krijgen naar het nieuwe blad en is de impact factor gegroeid. Rooryck: ‘Ik zie een uitgever als een publication service provider, een dienstverlener. Vergelijk het met een autogarage. Wij hebben de auto naar een andere garage gebracht.’

Gepercipieerd prestige

Rooryck is, geïnspireerd door dit succes, op een missie gegaan om nog meer tijdschriften te transformeren. Hij werd directeur van cOAlition S, een initiatief van verschillende nationale wetenschapsfinanciers en de Europese Unie. cOAlition S wil open access versnellen, bijvoorbeeld door prijsafspraken met uitgeverijen te maken en prijstransparantie te bevorderen. ‘Uitgeverijen verkopen tijdschriften zoals Nature en Science op basis van gepercipieerd prestige. Ze hebben ze heel duur gemaakt, terwijl de werkelijke kosten om zo’n tijdschrift te maken – bijvoorbeeld voor opmaak, de website en archivering – niet in verhouding staan tot die prijzen. Volgens mijn inschatting kan open access publiceren voor een prijs van rond de 1200 euro per artikel.’ Een recente Duitse studie bevestigt dit: volgens hen zouden de kosten (dus niet prijzen) tussen de 200 en 1000 dollar (resp. 170 en 860 euro) liggen. Rooryck werkt nu vanuit cOAlition S aan een prijzendatabase: vanaf juli volgend jaar worden gecontracteerde uitgevers verplicht om daarin hun prijzen te publiceren. Net als bij onafhankelijke vergelijkingswebsites moeten de prijzen hierdoor inzichtelijker worden en zou er meer marktwerking moeten ontstaan.

Uitleggen aan aandeelhouders

Voor commerciële uitgeverijen betekent open access dus dat ze de kosten op een andere manier doorberekenen aan klanten of dat ze eenvoudigweg minder geld verdienen. Voor beursgenoteerde uitgeverijen is dat lastig uit te leggen aan de aandeelhouders. Maar ook voor wetenschapsverenigingen die zelf tijdschriften uitgeven, is dit een probleem. Zij gebruiken de inkomsten niet alleen voor publicaties, maar ook voor wetenschapsprijzen, beurzen, evenementen en reizen. ‘Je verdient nu eenmaal minder geld met open access’, zegt Stuart Taylor, directeur van de uitgeverijtak van The Royal Society. Deze Britse vereniging publiceerde in 1665 het allereerste wetenschappelijke tijdschrift, Philosophical Transactions. De vereniging wil de toepassing van wetenschap in de maatschappij bevorderen. Twee nieuwe tijdschriften zijn direct vanaf de start als open access gelanceerd, acht bestaande tijdschriften zijn in de overgangsfase.

Overgeleverd

Die omslag is niet in één keer te maken, aldus Taylor. ‘In sommige vakgebieden zijn meer voorstanders van open access of heeft men betere financiële regelingen. In de biomedische wereld gaat het bijvoorbeeld sneller dan in de wiskunde, waar minder beurzen beschikbaar zijn.’ Voor The Royal Society is de stap naar open access waarschijnlijk haalbaar, omdat de uitgeverijtak maar een relatief klein deel van de omzet vertegenwoordigt en omdat ze veel inkomsten via de overheid en vanuit donaties ontvangt. Voor kleinere verenigingen is dat een ander verhaal, weet Taylor. Als raadslid van de Society Publishers’ Coalition helpt hij verenigingen die de overgang naar open access willen maken. Honderdtien organisaties wereldwijd zijn inmiddels aangesloten. Een derde daarvan geeft zelf tijdschriften uit, twee derde is aangesloten bij een uitgeverij. ‘Veel leden maken zich zorgen. Ze zijn overgeleverd aan een uitgeverij en zien niet hoe ze zelf kunnen overstappen naar open access.’

Onderzoeker in spagaat

Een mogelijkheid is om andere financieringsbronnen te vinden. Verschillende universiteiten en onderzoeksfinanciers hebben fondsen om open access-tijdschriften mogelijk te maken. Jean-Sébastien Caux, natuurkundige aan de Universiteit van Amsterdam, richtte enkele jaren geleden SciPost op, een platform waar iedereen gratis wetenschappelijke publicaties kan lezen én plaatsen. Enkele universiteiten en financiers betalen voor onder andere de opmaak, de website, het peer-review-systeem en de archivering. Daarnaast steunen KNAW, NWO en de OPUS Foundation het platform openjournals.nl, dat open access publiceren mogelijk maakt voor kleinere zelfstandige tijdschriften in sociale- en geesteswetenschappen in het Nederlandse taalgebied. Verenigingen of tijdschrifteigenaren kunnen tegen kostprijs gebruikmaken van het platform en auteurs kunnen er zonder publicatiekosten publiceren. Ook bestaande uitgeverijen kunnen op een andere manier gaan werken, bijvoorbeeld met het subscribe-to-open-model. Bibliotheken betalen dan nog steeds abonnementsgeld, maar wel onder de voorwaarde dat uitgeverijen dat geld gebruiken om hun tijdschriften open access te maken, zónder APC’s. ‘We hebben lange tijd op de grote deals ingezet’, zegt Bianca Kramer. ‘Nu wordt het tijd om alternatieve financieringsmodellen te verkennen.’ Dat betekent nog niet dat de kosten omlaag gaan, daarvoor zou de afhankelijkheid van bepaalde tijdschriften moeten verminderen. Kramer: ‘Onderzoekers zitten in een spagaat: ze willen wel af van dat tijdschriftprestige, maar voelen zich door het bestaande systeem van onderzoeksevaluatie vaak nog gedwongen om juist in deze tijdschriften te publiceren.’